De verschrikkelijke Hongerwinter van 44/45
Publicatiedatum: 1 december 2019
De winter van 1944 op 1945, nu 75 jaar geleden, is onze geschiedenis ingegaan als de Hongerwinter. Meer dan 17.000 Nederlanders sterven de gruwelijke hongerdood en nog meer zullen de rest van hun leven gezondheidsproblemen houden als gevolg van die desastreuze laatste oorlogsmaanden. De door de Nederlandse regering in ballingschap opgeroepen spoorwegstaking zorgt ervoor dat de Duitsers geen voedseltransporten meer doorlaten naar het westen. Hierdoor worden mensen in het westen uitgehongerd.
Bij velen die de Hongerwinter hebben meegemaakt, staat, naast natuurlijk de afschuwelijke honger, de vreselijke kou in het geheugen gegrift. Het moet voor hen hebben geleken als een eindeloze lijdensweg. Nederland is het enige land in Europa dat in het laatste oorlogsjaar een Hongerwinter heeft moeten doorstaan.
Aan het einde van 1944 verloopt de oorlog voor de geallieerden voorspoedig: de Sovjet-Unie is Duitsland binnengevallen en na de invasie van Normandië in juni gaat de opmars richting Duitsland vanuit het westen sneller dan verwacht. De geallieerden willen met Operatie Market Garden in september 1944 een route forceren door België en Nederland naar het Ruhrgebied in Duitsland. De operatie mislukt en grote delen in het westen en noorden van ons land zullen nog 1 winter moeten doorstaan om de bevrijding te vieren. En deze Hongerwinter staat vanwege de honger in het Nederlandse geheugen gegrift als één van de meest verschrikkelijke winters uit de geschiedenis.
Spoorwegstaking en hongersnood
Als Operatie Market Garden van start gaat, kondigt de Nederlandse regering in ballingschap in Londen een spoorwegstaking af. Op 17 september verspreidt radio Oranje vanuit Londen het codebericht voor de staking met de woorden: ”De kinderen van Versteeg moeten onder de wol”, waarna 30.000 personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen het werk neerleggen. De Duitsers reageren met de maatregel dat er geen voedseltransporten meer mogen plaatsvinden naar het westen. Al gauw is er in de westelijke provincies een nijpend te kort aan voedsel. In de herfst van 44 is het zuiden van Nederland bevrijd, waardoor geen kolen meer worden getransporteerd vanuit Limburg naar de rest van het niet-bevrijde deel. In oktober is het rantsoen voor 1 persoon in het westen van Nederland 1 kilo aardappels en 1 brood per week. Vanwege de spoorwegstaking en de bevroren vaarroutes zal dat rantsoen gedurende de Hongerwinter nog verder afnemen. Zo is het rantsoen in februari 1945 nog maar 400 tot 800 calorieën per dag. In eten uitgedrukt is dat voor een volwassene ongeveer 2 aardappels, 2 sneetjes brood en een halve suikerbiet per dag, minder dan een kwart van wat een volwassene nodig heeft.
Omdat er geen kolen uit Limburg meer naar het westen komen, wordt in oktober 44 de elektriciteit en een maand later de gasvoorziening afgesloten voor particulieren in het westen van Nederland. Vanwege het brandstofgebrek en het voedseltekort is koken thuis niet meer mogelijk. Mensen moeten in dat deel van ons land meer en meer naar de zogenaamde Centrale Keukens. Aan het eind van de oorlog bereiden die 1.800.000 maaltijden per dag voor de hongerende bevolking in het westen.
In de Centrale Keukens wordt alles wat eetbaar is omgetoverd tot een maaltijd van slechte kwaliteit. Met een bonnenkaart krijgen mensen na urenlang in de kou in de rij te hebben gewacht, waterige stamppot mee of soep vervaardigd uit aardappelschillen. Thuis aangekomen, wordt het eten opgewarmd op een wonderkacheltje. Dat is bijvoorbeeld een conservenblik met een gat erin waarin takjes of spaanders worden verbrand.
Daarnaast eten mensen in de getroffen gebieden suikerbieten, waar de keel rauw van wordt, pap gemaakt van behangplaksel en tulpenbollen. Ook huisdieren als honden en katten eindigen in de pan. Het brood wordt gedurende de Hongerwinter van steeds slechtere kwaliteit. Zo vullen bakkers het beetje meel dat nog voorradig is aan met groene erwten, vermalen tulpenbollen en soms zelfs met stro. De hongerende mensen in het westen krijgen maandenlang geen voedzame, gezonde maaltijd naar binnen. Ze struinen afvalbelten af op zoek naar voedsel en schrapen met een lepel de restanten van de pannen af bij de gaarkeukens. Op de zwarte markt is tegen woekerprijzen nog wel wat te koop. Zo kan een brood op die zwarte markt makkelijk 250 gulden kosten.
Hongertochten
Om maar aan eten te komen, gaan veel mensen in het westen in de bijtende kou op zogenaamde hongertochten. Ze zijn soms dagenlang onderweg, te voet, met de fiets zonder banden of met een kar om bij de boeren wat voedsel te kopen. Ze ruilen alles wat ze hebben voor voedsel, zoals bijvoorbeeld hun sieraden. Voor de onophoudelijke stroom van hongerende mensen uit de steden zijn de hongertochten een ware lijdensweg: uitgehongerde en doodvermoeide mensen zijn kilometers onderweg in de hoop dat ze een boer kunnen vinden die wat te eten heeft. Sommigen kunnen niet verder en liggen langs de kant van de weg. Als een hongerende wat voedsel heeft weten te vergaren, wil het nog niet zeggen dat hij of zij dat voedsel ook veilig mee naar huis kan krijgen. Bij controleposten pakken Duitsers of Nederlandse collaborateurs het weinige eten af. Ook stelen hongerenden van andere hongerenden die wel wat voedsel hebben: honger brengt het slechtste naar boven in de mens. Aan het einde van de oorlog wordt ruilen steeds moeilijker: de meeste mensen hebben alles wat ze bezitten al omgezet in voedsel en sommige boeren zelf hebben al genoeg tafelzilver en linnengoed. Er zijn boeren die van de situatie misbruik maken, anderen helpen hun hongerende medemens graag. Sommige boeren worden bestolen door hongerenden, waardoor de volgende hongerende op het erf van de boer kan rekenen op een slechte ontvangst.
Om het huis maar een beetje te verwarmen, gooien mensen werkelijk alles wat brandbaar is in de kachel. In Amsterdam kappen de mensen tienduizenden bomen die allen in de haard verdwijnen, evenals de houtblokken van de tramrails en spoorwegbielzen. Ook hout uit huizen van gedeporteerde Joden vinden de weg naar de kachel: van trapleuningen, vloeren, deuren tot kozijnen. Alles wat brandbaar is wordt omgezet in warmte.
‘Bleekneusjes’
Kinderen hebben erg te lijden tijdens de Hongerwinter. Sinds de 19e eeuw bestaat er in Nederland al de traditie om zwakke kinderen uit de steden aan te laten sterken op het platteland en aan zee. Aan het eind van 1944 zet het Interkerkelijk Bureau voor Noodvoedselvoorziening en Kinderuitzending zich in om zo veel mogelijk ‘bleekneusjes’ vanuit de steden bij gastgezinnen op het platteland in het oosten en het noorden onder te brengen. De kerken zijn niet politiek actief, dus is de organisatie acceptabel voor zowel de Nederlanders als de Duitsers. Schoolartsen delen de kinderen in in 4 klassen. Alleen kinderen uit de eerste 2 klassen worden uitgezonden. Een kind uit de hoogste klasse heeft een ondervoeding van minimaal 20 procent. Schoolartsen delen kinderen van wie de vader afwezig is in hogere klassen in. Kinderen die de gastgezinnen tot ‘last’ zouden kunnen zijn, door bijvoorbeeld een ziekte of vanwege bedplassen, moeten thuisblijven, maar krijgen wel noodvoedsel. Zo’n 50.000 kinderen zijn vanaf december 1944 uitgezonden naar pleeggezinnen. Het moet een onuitwisbare indruk hebben nagelaten op de kinderen die zijn ondergebracht bij pleeggezinnen in een vreemde omgeving.
Tijdens de Hongerwinter gaan dappere vrouwen de straat op om te demonstreren voor meer eten voor hun gezinnen. Het protest begint bij een aantal vrouwen die zijn betrokken bij de illegale communistische verzetskrant De Waarheid in Schiedam. Zij bieden de burgemeester een petitie aan. Hij belooft op zijn beurt zijn best te zullen doen. Daarop komen vrouwen uit Rotterdam met een petitie die door zo’n 30.000 vrouwen wordt ondertekend. Vrouwen uit Dordrecht weten met hun protest toezicht te krijgen in de Centrale Keukens. De demonstraties slaan over naar Noord-Holland. De laatste protesten vinden plaats in Leiden in april 1945, zo’n 3 weken voor het einde van de oorlog. Vrouwen mogen daar toezicht houden op het uitdelen van voedsel in de Centrale Keukens en er wordt een einde gemaakt aan corruptie en diefstal.
Zweeds Wittebrood, Operatie Manna en Operatie Chowhound
Berichten over de honger in het westen van Nederland bereiken de Nederlandse regering in ballingschap. Premier Gerbrandy besluit toestemming te vragen voor voedselhulp. Hij schrijft op 16 december 1944 in een brief aan opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten generaal Eisenhower dat “de Nederlandse regering niet kan aanvaarden dat lijken bevrijd zullen worden”. De geallieerden gaan akkoord en het Rode kruis verzorgt de organisatie. Het duurt echter nog tot eind januari 1945 voordat 3 vrachtschepen met meel vanuit het neutrale Zweden de haven van Delfzijl binnenvaren. Langzaam wordt het meel over Nederland verdeeld en bakkers beginnen pas eind februari met het bakken van het Zweeds Wittebrood. Volgens veel hongerende Nederlanders die de Hongerwinter hebben overleefd, is het Zweedse Wittebrood het lekkerste dat ze ooit hebben gegeten.
Het Zweeds Wittebrood is al snel op en de geallieerden zien in dat Nederland dringend voedselhulp nodig heeft. Van 28 tot 30 april vindt een bijeenkomst plaats in het dorp Achterveld. De geallieerden zijn daar met de Duitse Reichskommissar in Nederland Seyss-Inquart en spreken over het einde van de oorlog, alsmede over de voedselvoorziening. Ze komen overeen dat er voedseldroppingen per vliegtuig op verschillende locaties in Nederland zullen plaatsvinden. Het voedsel zal op open velden worden gedropt bij Den Haag, Gouda, Leiden, Alkmaar, Utrecht, Schiphol, Vogelenzang, Ypenburg, Kralingse Plas en Hilversum. De Britten en Amerikanen voeren tussen 28 april en 8 mei de vluchten uit. De Britten noemen de hongervluchten toepasselijk Operatie Manna, vernoemd naar een passage uit de bijbel, de Amerikanen geven de vluchten Operatie Chowhound mee. De Britten en Amerikanen maken meer dan 5.200 vluchten boven Nederland en werpen meer dan 11.000 ton voedsel af. In die voedselpakketten zitten onder andere melkpoeder, meel, eipoeder, ingeblikt vlees, chocolade, thee, koffie en biscuits. Bij de droppingsplaatsen zwaaien talloze uitgehongerde en dankbare Nederlanders naar de Britse en Amerikaanse piloten. De voedselhulp heeft velen van hen van de hongerdood gered.
Het is moeilijk te schatten hoeveel Nederlanders de Hongerwinter niet hebben overleefd, maar zeker 17.000 Nederlanders zijn als gevolg van honger en kou tijdens die laatste maanden overleden. Ook direct na de oorlog eist de Hongerwinter nog slachtoffers: vanwege zwakte en uitputting kan een eenvoudig griepje de dood tot gevolg hebben. Veel kinderen die de Hongerwinter hebben overleefd of die dan zijn geboren zullen de rest van hun leven last houden als gevolg van het gebrek aan voedsel. Sommigen ontwikkelen door de zogenaamde Engelse ziekte bijvoorbeeld O- of X-benen, een verkromming van de ruggengraat of een kielvormige borst. Vrouwen die zwanger zijn tijdens de Hongerwinter krijgen kinderen die een grotere kans hebben op hart- en vaatziekten, suikerziekte, en borstkanker.
De Hongerwinter heeft de generatie die die winter heeft overleefd getekend, zowel lichamelijk als geestelijk. Voor hen is het weggooien van eten een zonde. Zij weten namelijk hoe het is om met kou en honger verzwakt naar bed te gaan en de volgende morgen op te staan in de wetenschap dat hun rammelende maag hen er de hele dag weer aan zal herinneren dat er niets of nauwelijk iets is te eten.
(Bron: Historischnieuwsblad.nl, Oorlogsverhalen.com, Geschiedenisvanzuidholland.nl: Caroline Nieuwendijk, NOS.nl, Anderetijden.nl, Nidi.nl, Hongerwinter.nl, Hetparool.nl, Historiek.net, Verzetsmuseum.org, Absolutefacts.nl, Historischnieuwsblad.nl, Wikipedia.)