Deel 6: Keuzes, keuzes
Als u eenmaal weet waarover uw verhaal moet gaan, zijn er nog steeds veel keuzes te maken.
Vertelperspectief
Het perspectief van waaruit u uw verhaal schrijft, heeft veel invloed op het verhaal. Mogelijke perspectieven zijn:
- Derde persoon (hij-/zij-vorm):
- Bijvoorbeeld: ‘De man kwam de brug over. Onder zijn arm had hij een vuilniszak met iets erin.’
- Eerste persoon (ik-vorm):
- Bijvoorbeeld: ‘Ik ging de brug over. Haar been had ik in een vuilniszak onder mijn arm.’
- Alwetende verteller:
- Bijvoorbeeld: ‘Japie ging de brug over. Het been had hij in een vuilniszak onder zijn arm.’
Tijd
Bedenk ook of u uw verhaal beschrijft in de verleden of tegenwoordige tijd.
- Verleden tijd: U kijkt terug op iets wat gebeurd is.
- Bijvoorbeeld: ‘Ik ging de brug over. Het been had ik in een vuilniszak onder mijn arm.’
- Tegenwoordige tijd: De lezer maakt als het ware live mee wat er gebeurt, het verhaal krijgt daardoor urgentie.
- Bijvoorbeeld: ‘Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder mijn arm.’
Thuisopdracht
Kies één van de beginzinnen uit die als voorbeeld zijn gebruikt in deze les en schrijf het verhaal vanuit het gekozen perspectief. Plaats uw bijdrage in een reactie hieronder, zodat anderen kunnen zien wat u heeft geschreven.
In deel 7 komt het gebruik van dialogen in een verhaal aan bod. Klik hier als u terug wilt naar het overzicht van de cursus.
Geef een reactie
U moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.
Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder mijn arm. Gelukkig bijna thuis. Ik ben benieuwd naar de reactie van Elsje. Ik weet zeker dat ze heel blij zal zijn. Potverdikke, het wordt echt tijd dat ik de buitenboel ga schilderen, het groen en blauw zien er niet meer uit. Zo, even de poort opendoen. En ja hoor, Blackie en Floor zijn niet te foppen, goede wakers! “Papa, heb je het gevonden?” klinkt het stemmetje van mijn dochter. Ik houd de vuilniszak trots in de lucht. “Ja schat, gevonden. Ik weet bijna zeker dat ie past.”
De honden springen uitgelaten tegen me aan alsof ik een hele dag ben weg geweest. Al met al heeft mijn speurtocht nog geen 5 kwartier geduurd. Terwijl ik Blackie en Floor aai met mijn vrije hand, richt ik me weer tot Elsje. “Kom hier dat ik je knuffel. Waar is mama?” vraag ik, terwijl ik de zak op de dichtstbijzijnde tuinstoel leg. “Hier ben ik. Geslaagd?” vraagt Jantien, terwijl ik Elsje optil en beide dames bijna tegelijkertijd kroel. Ik wijs naar de plastic zak. “Goed gedaan jochie” is haar reactie. “Laten we maar meteen gaan, vind je niet?” Ik knik bevestigend. “Kom Els, je schoenen aan, we gaan.” “Heb ik al” antwoordt Elsje.
Gedrieën stappen we de poort uit en laten de honden alleen achter op de binnenplaats. We gaan rechtsaf richting gracht en lopen langs het terras waar op de kop die vreemde man met zijn opvallende broek en paarse shirt nog steeds aan het bier en de jenever zit. “Shit, zak vergeten. Lopen jullie maar vast door, ik loop terug om de zak op te halen en haal jullie wel weer in”, zeg ik. Thuisgekomen slaan de honden niet aan. Terwijl ik de poort opendoe, waaien de stukken grijs plastic me tegemoet.
Leuk! Jammer dat het nu net niet verder gaat…..
‘De man kwam de brug over. Onder zijn arm had hij een vuilniszak met iets erin.
Een onhandig pakket dat onder de arm vandaan gleed en vervolgens weer omhoog gesjord werd.
Ik had net mijn drankje afgerekend en, nieuwsgierig geworden, besloot de man te volgen; ik moest toch die kant op.
Ineens werd de zak blijkbaar echt te zwaar en gleed onder de arm vandaan op de grond, de inhoud prijsgevend.
Een krokodil?? Mijn verbazing had niet groter kunnen zijn! Een opgezette krokodil, maar zo goed gedaan dat het beest eruit zag of het ieder moment tot leven kon komen.
De man worstelde om het beest weer in de zak te krijgen en ik stapte erop af: “Zal ik u even helpen?” Hij schrok op, bezig als hij was geweest met alle gedoe en zuchtte: “Graag, waar ben ik aan begonnen?” “Wat een prachtig opgezet dier heeft u daar,” zei ik en bewonderde de leerachtige huid en de doorgroefde kop. “Ja, zei de man, mooi is die wel maar ik heb spijt als haren op m’n hoofd dat ik deze weddenschap heb aangenomen.”
“Spannend, zei ik, wat voor een weddenschap?”
“Nou, eigenlijk wil ik het daar helemaal niet over hebben”, zei de man. Hij pakte de zak op, schoof ‘m onder zijn arm en liep door.
Hè, net iets spannends op het spoor en dan een onwillige prater. Ineens zag ik op straat een glimmend voorwerp liggen dat waarschijnlijk ook in de zak had gezeten. Het bleek een prachtig bewerkt, waarschijnlijk antiek, schaartje te zijn. “Meneer”, riep ik en rende achter hem aan. Hij stond net op het punt een deur binnen te gaan en keek me verstoord aan. “Ik zei u toch dat ik er niet over wilde praten!” Ik liet hem het schaartje zien. Hij verschoot van kleur:”Sjeez!! Asjemenou belazert??”
PS Toen ik dit stukje geschreven had las ik de nieuwsmail van Het Parool. Laat daar nu een artikel in staan
over een opgezette krokodil die in een kruipruimte gevonden was. Dat verzin je toch niet? Welnu, ik
was eerder en stuur derhalve dit stukje gewoon in.
Ik ging de brug over. Het been had ik in een vuilniszak onder mijn arm. Het was zó ingepakt dat je kon zien dat het een been was. Niet zo groot als van een volwassene, nee, eerder van een kind. Die grootte.
Ik voelde me er niet helemaal gerust op omdat, als ik kon zien dat het een “kinderbeen” was, anderen dat natuurlijk ook konden zien! Daarom keek ik tijdens het lopen zo’n beetje om me heen en zag dat de mensen mij echt raar aankeken.
Ik voelde me steeds ongemakkelijker. Toen zag ik een man naar mij kijken en die pakte zijn mobiel. Ik zag dat hij een kort nummer intoetste en begon meteen te praten. Ook liep hij mijn richting op.
Zenuwachtig versnelde ik mijn pas richting huis. Toen ik omkeek zag ik de man nog steeds achter mij met zijn mobiel aan zijn oor. Hij keek mij dringend aan.
Ik heb heus een doodgewone verklaring waarom dat beentje in die vuilniszak zat, maar ik had er natuurlijk geen zin in om die zak, en plein public wellicht in het bijzijn van politie, te moeten openmaken. Het laatste stukje ging ik op een drafje terwijl ik mijn huissleutel uit mijn zak haalde.
Gelukkig, ik was thuis. Toen voelde ik een hand op mijn schouder en iemand zei: “hee”.
Ik schrok me dood, maar het was mijn vrouw.
Van de zenuwen kreeg ik de slappe lach. Zij begreep er niets van.
Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder de arm. Ideeën spoken door mijn hoofd. Ik laat mijn creatieve brein in werking treden. Laat ik beginnen bij het materiaal. Kan ik het gebruiken voor een bepaalde creatie of zijn er geen beperkingen. Ik maak een paar schetsen. Om daarna alles rustig te laten bezinken.
‘Koffie graag’ zeg ik aan de ober. ‘Komt er aan’ roept de man. Rondom mij zitten creatieve mensen. Dat voel ik. Het is niet voor niets een kunstenaarscafé. Aan de wand hangt een tekening die mijn aandacht trekt. Het is precies zoals ik het mij heb voorgesteld. Zo zal mijn kunstwerk er gaan uitzien. In gedachte zie ik het kleine beeldje al staan in een woonkamer. In mijn atelier ga ik aan de slag. Ik snij het eerst in stukken. Daarna volgt het modelleren, vijlen en schuren. Het is een hels werk maar zo bijzonder om het te doen. Dat beeldje zal zorgen voor mijn doorbraak . De pers zal genoeg inspiratie hebben om daar iets fraais over te schrijven. Maar ik heb nog werk, veel werk. De ganse dag ben ik bezig geweest. Ik zit onder het stof, mijn handen en armen hangen loodzwaar langs mijn lichaam. ‘Wat een werk’ zucht ik. Maar het resultaat is schitterend, wat zeg ik fenomenaal. ’s Nachts slaap ik slecht. Ik zie steeds het beeldje voor mij staan. ’s Morgens begin ik al vroeg en nog voor de middag is het af. Het voelt goed aan.
Ik neem het mee naar de academie, naar mijn vroegere leraar. Hij vind het speciaal en ik zie dat hij het meent. ‘Goed gedaan’ zegt hij. Ik vertelde hem over het been, de vuilniszak en hoe het tot stand kwam. Hij keek mij aan en zei: ‘Weet je wat, ik koop het en stel het hier tentoon’.
Met een warm gevoel ging ik huiswaarts.
Beste lezers, “ik wijk enigszins af van het “vuilniszakkenverhaal”. Op de NHL-Stenden gebruiken wij dit format voor onze eigen cursus creatief schrijven. Het onderwerp van het verhaal varieert; deze keer was de basiszin waar wij een verhaal over moesten verzinnen de volgende zin : “Spijtig genoeg heeft de ooievaar uit Sneek helemaal niets met een baby die plast”. Zo’n zin ontstaat doordat elk groepslid een woord mag zeggen en er een zeer ongebruikelijke, ongewone zin ontstaat. Als u nu denkt: “Rare jongens, die Friezen” dan zit daar waarschijnlijk een kern van waarheid in. Ook wij werden niet door de Romeinen overvleugeld. Mocht u niet alles begrijpen – het is in het Fries geschreven – dan kunt u ook de voorleesapp gebruiken. Die leest het in zeer correct Fries (Frysk) voor. Veel plezier!
De wiete dreamen
Myn wekker joech 23 minuten oer fiven oan, doe’t ik mei in skok wekker waard en rjochtop yn bêd siet. Alwer dy nuvere dream fan dy earrebarre. Ik fielde oan myn ûnderbroek en oan myn lekkens en ik flokte. Alwer wiet!. Dat wie foar de tredde kear dizze moanne en altyd krekt op itselde stuit, 23 minuten oer fiven. Ik ferskjinne myn bêd mar koe net meer sliepe. “Wat is der dochs mei my oan ’e hân? “, frege ik mysels ôf.
“Fertel mar ris wat der yn dyn dream bart”, sei de psycholooch dy’t ek sûnt myn studintetiid myn bêste freon wie. “It is tige nuver”, begûn ik. “Yn ’e dream flean ik mei op ’e rêch fan in grutte grize earrebarre. Wy fleane oer myn bertedoarp flakby Snits, ik sjoch dan fan boppe in hiel lyts wyfke dy’t de wask oan ’e line hinget. Wy komme tichterby en ik sjoch dat it myn beppe is. Se glimket nei my. Dan fiel ik ynienen dat it waarm wurd en sjoch nei de wjuk fan ’e earrebarre. Dy stiet yn ’e brân, de skrik falt my op ’e lea, de earrebarre lit my dan falle en ik donderje nei ûnderen ta. Dan wurd ik wetter en haw ik wer yn bêd mige.”
“Bêdmige is faaks in kwestje fan in minne ‘timing’ “ sei myn freon. “Ek tink ik dasto it te drok hast, de duvel hâld dy dan foar de gek”. “De duvel!”, sei ik, “hoe bedoelsto dat?”. “De grize earrebarre stiet symboal foar de âlde grize grouwe”, sa gong der fierder. “Do jeist dysels tefolle op, dan kostet it ek wat en moatst tol betelje. Yn wêzen spilet der in ynderlik Faustiaansk konflikt yn dy. „Migest do as lyts jonkje ek net faaks yn bêd?”. “No asto dat sa fregest, ik leau dat dat sa wie”, sei ik. Ynienen krige ik in skok fan in tins dy’t troch my hinne skeat. “Myn beppe”, sa fertelde ik myn freon, sei wol ris tsjin my: “Spitigernôch hat de earrebarre neat mei in poppe dy’t miicht“. „Wêrom sei se dat, tinksto?“. „Omdat ik doe al in tige warber en drok mantsje wie”, ornearre ik. “Myn thee dronk ik net iens op en it koekje treaun ik meastal yn ien kear in myn mûle.” No gie der in ljocht op by my, it waard allegear dúdlik. Myn freon de psycholooch glimke my oan. “Ik jou dy in pear tips sei der; doch it wat rêsticher oan en tink nachts better om dyn timing!”. “Hoe kin ik dat lêste no dwaan? “, frege ik. “Set dyn wekker bygelyks om kertier oer fiven en gean der dan ôf om te pisjen”, sei der. “Tige tank foar dyn advys”, sei ik, en stowde de doar út om op tiid te kommen foar myn folgjende ôfspraak. Yn ’e auto seach ik efkes hastich op it klokje; it wie 23 minuten oer fiven, noch 7 minuten om op tiid te kommen foar it putsje by de famylje Ooievaar.
Herr Klaasnikov
“Wetter” (zin 12) moet “wekker” zijn…. en er zullen nog wel enkele flaterkes inzitten, maar; Hawar!…daar geven we niets om.
Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder mijn arm.
Toch een raar gevoel zoals ik hier met dit been loop. Mensen kunnen toch goed de contouren onderscheiden. Het gevoel bekruipt me dat iedereen me aankijkt.
Snel loop ik verder langs het terras en dan de hoek om.
Op de hoek kijk ik nog even achterom om te zien of ze mij nakijken. Het lijkt wel of ik een misdaad heb began. Ik kijk even naar de vuilniszak en zie dat er een stukje teen uitsteekt. Vlug en onwillekeurig probeer ik het te bedekken. En loop weer verder.
Ik moet volgens mij nog twee straten door en met dit mooie weer is het druk in de stad. De volgende keer ga ik als het slecht weer is, dan zijn er minder mensen op straat.
Snel loop ik verder en duik weg in mijn jas alsof ik niet gezien wil worden. Maar hierdoor lijk ik wel steeds verdachter. Daarom probeer ik nonchalant verder te wandelen.
Eindelijk zie ik in de verte mijn eindbestemming. Een beetje opgelucht loop ik daar naar toe maar net als ik er bijna ben wordt ik staande gehouden.
Twee agenten spreken mij aan met de vraag wat ik aan het doen ben en wijzen naar de vuilniszak waar de tenen weer uitsteken. Zenuwachtig kijk ik hun aan maar durf even niets te zeggen. Dan antwoord ik hun wat zachter omdat ik bang ben dat omstanders me horen. Ze kijken aandachtig en kijken even in de vuilniszak, daarna geven ze me een seintje dat ik door kan lopen.
Opgelucht loop ik snel verder en kom bij de voordeur waar ik moet zijn. Naast de deur zit een groot plakaat met de naam Dr. R.T.J. Magebij, orthopeed. Ik loop naar binnen en bij de balie meld ik mezelf en vraag of ze het been van mijn vrouw kunnen repareren. Ze is nu aan huis gekluisterd omdat haar kunstbeen niet goed functioneert.
De volgende keer ga ik met slecht weer of met de auto. Ik loop niet meer de hele stad door met een kunstbeen onder mijn arm.
De man kwam de brug over. Onder zijn arm had hij een vuilniszak met iets erin.’ Hij was erg zenuwachtig, want hij was bang dat hetgeen hij in zijn vuilniszak had zou vallen en dat zou jammer zijn, want hij wilde het verkopen. Hij had het geld hard nodig, want hij wilde een boek schrijven en daar had hij het voor nodig, hij moest een laptop kopen, papier en inkt voor een proefuitdraai en een voorraad voedsel, zodat hij een paar dagen kon schrijven in een huisje zonder zich druk te hoeven maken om zaken als eten etc.
Voor hij bij de pandjesbaas kwam struikelde hij bijna, Oei dat was schrikken, zijn hartslag was ineens een stuk sneller. dat zag je aan zijn steeds roder wordende hoofd. Eindelijk kwam hij bij de pandjesbaas en ging naar binnen. Daar aangekomen moest hij wachten, er waren nog drie mannen voor hem, met ook iets in een vuilniszak. Hij keek het allemaal gespannen aan, wat hij te zien kreeg stemde hem ongerust. De pandjesbaas was niet zo’n gulle gever, zag hij. Hij werd hoe langer hoe zenuwachtiger, zijn adamsappel bewoog steeds sneller heen en weer en het zweet parelde van zijn voorhoofd.
Eindelijk was hij aan de beurt en kon hij zijn schat laten zien, het was een oude viool, die hij van zijn opa geërfd had, die ooit een gevierd violist was geweest. De pandjesbaas keek en keek nog eens en had gezien dat het een Stradivarius was. Maar zijn houding verried niets en hij keek minachtend naar de man en zei: “Ik geef je er 200 euro voor.” De man die er geen verstand van had, was dolblij, nu kon hij een tweedehands laptop kopen en ook het andere misschien nog wel. Zo waren ze beiden blij, of het eerlijk was…….?
De kromme oude vrouw liep de brug over naar de supermarkt aan de overkant. Achter haar hobbelde vrolijk een boodschappen wagentje.
De brug liep in een boog naar boven, de vrouw ademde zwaar. Stap voortstap sjokte ze voor. Een jonge knul riep: “ moet ik u helpen oma.”
Dankbaar knikte zij in zijn richting. Snel rende hij de brug op, stak zijn arm in die van haar en nam het boodschappenwagentje van haar over. “Ik loop wel mee oma, zei hij lief, en straks loop ik ook met u mee terug.”
Het is al donker als ik het Minnewaterpark, in Brugge, inloop. Het vuurfestival is al bezig zie ik. Overal staan straatartiesten hun vuuracts op te voeren. Het is een schouwspel van vuur en licht, waar je hart sneller van gaat kloppen. Ik ben graag in Brugge. Het Middeleeuwse stadje geeft me een gevoel van herkenning. Waarom? Geen idee. Ik loop snel door want ik heb vanavond een missie. Het is me gelukt om een ‘ietwat aparte’ date te vinden. Online een date vinden die bij je past is als zoeken naar die énige roze stippenbloes op internet. Na enkele super irritante figuren hoop ik nu dan echt op die vent met ballen. Ik voel me goed, dus wie weet wordt het nog wat vanavond. We hebben afgesproken op het bruggetje. Op elk ornament van het bruggetje zit een fakkel vast. Ziet er mooi uit, maar het geeft een penetrante geur. Halverwege blijf ik staan om naar het vuurfestival te kijken. Onder mijn arm heb ik het cadeau voor mijn date. Het is een houten been in een vuilniszak. Mijn gedachten zweven terug naar mijn jeugd. Als mijn twee broers en ik niet konden slapen, dan kwam onze stiefvader ons een verhaaltje vertellen. Het was altijd hetzelfde verhaal. Het jaagde ons de stuipen op het lijf, maar we sliepen daarna als roosjes. Het verhaal gaat over een norse man met één houten been. Die legde hij iedere avond, voor het slapen gaan, op zijn nachtkastje. Ome Jan begon zijn verhaal met alle stappen die de man deed op de houten trap. Stap, boem, stap, boem, enz. Met aan het eind de grootste boem op het nachtkastje. Alleen de bange schrikogen van mijn broers kwamen boven de dekens uit. Elke keer als ik daar aan denk lig ik weer in een lachstuip. Zou mijn date dit been een leuk cadeau vinden?
De wat sjofel geklede vrouw groet me en verlaat de coupé. Als de trein zich in beweging zet en langs haar rijdt, steekt ze haar hand op. Opeens zie ik dat de vrouw op één been staat en haar andere hand voor zich ophoudt. Haar grijsblauwe jas schittert in de ochtendzon. De woorden die ze uitsprak enkele uren geleden over de reiger die op overgeschoten brood wachtte, “dat zou ik ook doen als ik een reiger was” krijgen nu wel een heel letterlijke betekenis.
Ik ging de brug over. De hond had ik in een vuilniszak onder mijn arm. Af en toe bewoog hij nog een klein beetje, maar ik hield hem stevig in bedwang. Ik moest opschieten, want mijn maag knorde. Op een terrasje vlakbij de brug zag ik een jonge vrouw koffie drinken. Ze kwam me bekend voor, maar ik kon haar niet plaatsen. Toen begon ik in mezelf te lachen. Dit was dezelfde dame die gezien had dat ik de hond in de ambulance kwakte. Ik had haar zostraks al verwijtend naar me zien kijken. Snel liep ik door en sloeg linksaf. Ik passeerde de kapper en de snoepwinkel. En liep toen snel door naar de slagerij. Het woord slachterij was meer op zijn plaats, bedacht ik genietend. Het water liep me in de mond. Ik deed de deur weer op slot en liep tot achterin de winkel en keek naar de oude slager die daar bloedend in de hoek zat. Ik had erg genoten van zijn rechterhand, die ik gisteren afgesneden had. Gelukkig had ik zijn mond goed dichtgetaped, want ik had om de spanning op te bouwen een bot mes gebruikt.
Zijn ogen puilden uit van angst en pijn, maar het deed me niets. Later vandaag wilde ik een stuk van zijn buik gaan proberen. Maar omdat ik vreselijk veel honger had, zou ik me eerst met de hond vermaken. Ik pakte het grote slagersmes en liep naar de oude slager. Met het mes maakte ik een snee in zijn andere hand. Ik likte van het heerlijke bloed.
Ik lachte naar de bange man, hief het mes, schudde de plastic tas leeg en….. hakte de kop van de hond eraf. Mijn oog viel op iemand die voor het raam stond te kijken naar mij. Het was de jonge vrouw weer. Ik zette grijnzend mijn tanden in de hondenkop en likte mijn lippen af. De vrouw stond verstijfd van angst. Op dat moment rende ik naar de deur, opende hem snel, keek vluchtig door het straatje en greep de vrouw, terwijl ik mijn hand voor haar mond hield. Mijn lach werd nog groter. In plaats van een stuk buik zou ik vandaag een overheerlijke borst te eten krijgen…..
Ik ging de brug over. Haar been had ik in een vuilniszak onder mijn arm. Pas later zou ik erachter komen dat ik de knoflooksaus vergeten was.
Ik liep zo vlug mogelijk. Die middag had ik een varkensbeen opgehaald bij de slager. Eergisteren had ik vanuit Sittard bij deze slager een varkensbeen besteld. Nou het was meteen een lesje slagerijkennis geworden. De eerste slager die ik belde verstond me niet De tweede slager was een islamitische slager die geen varkensvlees verkocht. Hij zou het niet een met zijn vingers aanraken. Bij de derde slagerij was er een oudere Indonesische vrouw. Ja, hallo, zegt u het maar. Mevrouw, verkoopt u ook varkenspoten? Ja, tuurlijk, zei ze, Oh die zijn zo lekker lekker met satehsaus erbij. Wacht hebt u pen en papier bij de hand dan geef ik u het recept. U pakt een halve kilo vers gebrande pinda’s. Die doet u in een flinke pan. Als er walm van de pinda’s af komt doet u een halve liter water erbij en dan vlug vlug roeren. Dan doet u er verse citroensap bij en ketjap manis. U doet nu het vuur zacht en laat het rustig een half uurtje garen. Wat zegt u? U wilt u ook knofloofsaus? Ja, knoflooksaus hebben wij ook. Die is in een handige fles maar die satehsaus moet u echt zelf maken. Dat is zo lekker lekker. Ja, dank u voor het recept, zei ik. Het varkensbeen ligt echt morgen voor u klaar. Oh nee mevrouw, ik kom het been echt pas overmorgen halen. Is goed mevrouwtje, zei ze, overmorgen ligt het klaar. Om twee uur komt u het halen.
Een vriendin van mij was naar Amsterdam verhuisd. Na onze rechtenstudie had zij een baan bemachtigd bij een belangrijk advocatenkantoor. Zij had ons, haar studievriendinnen uitgenodigd voor een house warming party. Zij zorgde voor het drinken en wij voor het eten.
En zo kwam het dat ik met dat been, over die brug liep. De satehsaus had ik al per post in een pakketje opgestuurd. Pas als ik op de bel bij de voordeur druk, herinner ik me de knoflooksaus. Oh, wat leuk je weer te zien, begroette die vriendin me. Ach joh, maak je niet druk. Hier op de hoek is een Pakistaans winkeltje. Die hebben zo’n lekkere knoflooksaus. Als je nu even gaat dan zet ik de prosecco voor ons klaar. Kom maar hier met dat been. Nou zeg, heb je hier nou de hele stad mee door gesjouwd?
Vlug liep ik naar het winkeltje . Daar hadden ze heerlijke dadels en gevulde olijven. Ook die nam ik mee. En niet vergeten de knoflooksaus.
Het werd een heerlijk weekend met eten en drank. De vrolijke muziek van de jaren 80 klonk uit de boxen. Het voelde goed aan een iederen te zien en bij te kletsen.
Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder mijn arm. Over de brug sla ik rechtsaf en direct daarna de straat links in.
Word ik nog achtervolgt? Na zo’n 50 meter lopen zie ik over mijn schouder dat mijn beide achtervolgers ook de hoek zijn omgeslagen. Hebben zij mij al in het vizier?
In ben nu ter hoogte van de Beenhouwerssteeg aan de linkerzijde. Ik aarzel geen moment en sla het duistere steegje in.
Ik druk mij in een portaaltje links. Kiezen de achtervolgers ervoor om rechtdoor te lopen of slaan zij ook de steeg in?
Voetstappen naderen. Ik hou mijn adem in. Even houden zij halt voor de steeg. Dan …. lopen zij verder.
Ik sluit mijn ogen en laat mijn ingehouden adem langzaam ontsnappen.
Ik besluit de duistere steeg verder in te lopen. Aan het eind ervan steek ik over en loop een al even deprimerende Pauperstraat in.
Lettend op de huisnummering; daar, nummer 13 aan de overkant. Dit is waar ik moet zijn. Ik druk op de bel naast de houten winkeldeur. Een oude man komt aan geschuifeld en doet de deur open. ” Ik verwachtte je al ” zegt hij. ” Kom mee “.
Ik volg met de vuilniszak onder mijn arm. Aan het eind van de ruimte doet hij nog een deur open. We komen in een klein atelier met aan weerszijden een tafel. Op beide tafels staan torso’s , hoofden en ledematen van ….etalagepoppen.
” Geef maar op ” zegt hij. Ik geef hem de vuilniszak en meteen laat hij de inhoud ervan op tafel vallen. ” Geweldig , dit is precies wat ik nog nodig had om deze pop compleet te maken. Ik wil niet weten hoe je eraan komt, dus zeg maar niets. Hier heb je de afgesproken beloning ” en hij stopt mij een envelop toe.
Eenmaal buiten kijk ik in de envelop. Het was deze klus waard.
Ik ga de brug over. Het been heb ik in een vuilniszak onder mijn arm. Ik ben zo blij dat ik het toch nog snel heb gevonden. Ik moest best wel rondzoeken maar ik heb het. Ik ben de hele stad door verschillende plekken afgegaan. Gelukkig dat niemand anders mij voor is geweest. Maar goed, ik ben dan ook om die rede vroeg op pad gegaan.
Nu ik het heb ga ik er snel mee naar huis want ik moet er nog het een en ander mee doen. Er schieten allerlei gedachten door mijn hoofd. Het is voornamelijk bot maar er zit nog aardig wat vlees aan. Wat kan ik het beste doen? Ik ga het eerst koken. Is mijn grootste pan wel groot genoeg? En als dat niet zo is, wat moet ik dan? In stukken hakken? Gaat dat wel lukken? Het is een stevig been voor mijn niet al te grote hakmes… Moet ik het anders doorzagen? Dat zie je ze ook wel eens doen. Met een handzaag of zo’n elektrische zaag? Maar wordt dat niet bloederig? Weet je wat? Als dat niet lukt schuif ik het in de oven. Maar zal dat werken? Ik twijfel of dat wel het gewenste resultaat geeft. Het past zeker in mijn grootste schaal en mijn oven is groot genoeg.
Oke, oke, Cindy, nu denk je te moeilijk. Pfff….goed, dit is wat ik ga doen. Ik kook het been in mijn grootste pan. Ik doe er verse kruiden bij. Nadat het een uurtje zacht heeft gekookt doe ik het vuur eronder uit. Ik laat ik het een paar uur staan en dan moet mijn zelf gemaakte bouillon klaar zijn. De perfecte basis voor de saus die ik vanavond voor bij mijn geheel zelf bereide diner maak. Mijn gasten zullen aangenaam verast zijn.