Weerzien
Publicatiedatum: 7 juli 2017
Boracai, een eiland in de Filippijnen. Nog niet ontdekt door de toeristen. Dat zal pas later komen, maar dan is het ook goed raak.
Ongekende welvaart
Met duizenden komen ze, jonge rugzakkers die over de wereld reizen, op zoek naar zichzelf of naar wat ze zelf niet goed weten wat precies. Ze ontdekken de stille stranden, de zon en als de innerlijke rust niet vanzelf wil komen helpen ze de zoektocht een handje door te vluchten in de drugs. De bevolking kijkt met afschuw naar zoveel ledigheid en naar zo’n ongrijpbaar vreemde behoefte ongekleed te liggen in de brandende zon. Maar ach, dat moet ook niet vergeten worden, die rugzakkers hebben geld en brengen een ongekende welvaart. Daar zwicht ieder mens tenslotte voor.
Maar zover is het dus nog niet.
Weinigen hebben nog van Boracai gehoord.
De lekkerste pancakes
Wij hebben een bamboe hutje gehuurd en zitten op onze stoeltjes onder een verkoeling brengend afdak te genieten van het uitzicht op palmen, strand en zee. De palmen wuiven naar elkaar en naar ons, het strand is leeg, de zee is schoon en de golfjes roepen uitnodigend “blijf daar niet zo sloom zitten, kom toch en speel met ons mee.” Uit het hutje naast ons komen een jongen en een meisje tevoorschijn. Hand in hand rennen ze naar de zee en duiken in de golven. Het meisje komt als eerste boven, kijkt om zich heen waar haar vriend is gebleven, tot hij boven komt en haar optilt. Hun lach schatert over het eiland. Welke taal spreken ze? “Duits” zegt mijn vrouw en ik antwoord dat ik geloof dat ze gelijk heeft. “Vanavond gaan we weer een bananen pancake eten,” zeg ik. Ik heb dat nu al 5 dagen voorgesteld, want nog nooit in ons leven hebben we zulke lekkere bananen pancakes gegeten als in het wankele restaurannetje 100 meter verderop. De met een glimlach geboren eigenaar kan maar niet begrijpen waarom wij zijn pancakes zo lekker vinden. “Again pancake?” vraagt hij, “I can make different”, maar wij roepen om het hardst dat we tot ons onvermijdelijke vertrek zijn pancakes zullen eten.
Lief
De jongen en het meisje komen uit de zee en wandelen langzaam in onze richting. Ze zijn gisteren aangekomen, laat in de avond, in het donker en waren kennelijk moe van de reis. We hoorden ze vanmorgen even stommelen, maar daarna werd het weer stil. De jongen is een stuk langer dan het meisje, als hij een arm om haar heenslaat en wat tegen haar zegt moet ze schuin omhoog kijken. “Lief”, mompelt mijn vrouw en ik weet dat ze aan lang geleden denkt, aan het strand bij Lequeitio, toen ik haar optilde en we met de armen om elkaar heen uit zee strompelden. Vallend om toch maar bij elkaar in het water te blijven.
Mijn beste school-Duits
Nu zijn ze vlak bij ons hutje, het meisje zwaait naar ons en wij zwaaien heftig terug. De jongen wil doorlopen, maar het meisje blijft staan. “Sind sie schon lange hier?” vraagt ze en struikelend over onze woorden antwoorden we tegelijkertijd dat we schon fünf tage op het eiland zijn. De jongen lacht, wijst om zich heen en zegt “this is paradise.” Wij roepen enthousiast dat we er precies zo over denken. In het Engels, want Duits… gek is dat, we zouden best kunnen antwoorden “dass finden wir auch” of zoiets, maar Duits blijft een vreemde taal en Engels… Dat is toch belachelijk! Ik nodig ze in mijn beste school-Duits uit een drankje bij ons te komen drinken, ze kijken elkaar even aan en dan antwoordt de jongen weer in het Engels dat ze wat aan gaan trekken en graag iets willen drinken. 10 minuten later zitten ze bij ons en de verdere week hebben we elkaar niet meer uit het oog verloren.
Adressen uitwisselen
Hermann en Silke reizen al een jaar en hebben duidelijk even behoefte aan een vader en moeder. Ze willen vertellen over hun eigen ouders, hoe ze elkaar hebben leren kennen, wat hun toekomstverwachting is, hoe ze over de wereld denken, kortom: vertellen. Van laat in de morgen tot laat in de avond luisteren we naar elkaars verhalen. Want wij vertellen ook. Over hoe wij elkaar hebben leren kennen, over onze kinderen die al studeren en die wij van plan waren niet te missen, maar die wij nu door het contact met hun beiden ineens verschrikkelijk missen, over wat er van onze verwachtingen terecht is gekomen en over wat wij van de wereld denken. Dan komt de laatste avond. Een tikkeltje weemoedig zitten we onder ons afdak. Morgenochtend de laatste pancake en dan… zullen we elkaar ooit nog weerzien? Wij hebben al lang geleden besloten geen adressen meer uit te wisselen, wetende dat het thuis nooit kan worden zoals daar, ver weg. Maar als Silke in haar tasje frummelt en een stukje papier te voorschijn haalt, schrijf ook ik ons adres op een papiertje. “Met Hermann en Silke is het anders”, zeggen we later tegen elkaar.
Onwennigheid
Ruim 2 jaar later gaat de telefoon.
“Hello, this is Hermann, we are in Amsterdam, are you home?”
3 uur later staan ze voor de deur.
Hermann is naar de kapper geweest, heeft een pak aan en voor het eerst zien we Silke in een jurk. De rugzakken zijn vervangen door koffers. Hoe we ook ons best doen, de onwennigheid blijft hangen tussen de muren van onze kamer. Natuurlijk blijven ze slapen en pas als we met de kaarsen rond de tafel zitten durven we te praten over hoe het met hun ouders is, dat we ons nog heel goed herinneren hoe ze elkaar hebben leren kennen, wat er van hun toekomstverwachtingen is terecht gekomen en of ze nog net zo over de wereld denken als toen, onder dat afdak van ons hutje op Boracai. Maar het wordt niet meer als toen. Aan de muur hangt een foto van de wuivende palmen waar we toen uren stil naar zaten te kijken. Die palmen wuiven nu niet. Krampachtig doen we ons best de mensen te worden die we toen waren, maar het lukt niet. Na een tijdje zijn de verhalen vol “weet je nog?” en “hebben jullie ooit nog zulke pancakes gegeten?” en “jij probeerde met mijn zakmes die kokosnoot open te krijgen” op. Silke en Hermann wonen samen en denken aan een kind. Hermann moet morgen op tijd in Amsterdam zijn voor een bespreking en ik moet naar mijn werk. Omdat we willen vasthouden wat voorgoed voorbij is trek ik de ene fles na de andere open. Met houten hoofden zitten we de volgende morgen veel te vroeg aan het ontbijt. Alsof we weten dat dit het definitieve afscheid is vraag ik Hermann waarom hij altijd Engels met ons sprak. Ik schrik er van dat ik mezelf ‘sprak’ hoor zeggen. “Dat komt door mijn vader”, antwoordt Hermann, “die heeft de oorlog nog steeds niet verwerkt. Op de schoorsteenmantel staat een foto van mijn vader in uniform. Als ik naar die foto kijk schaam ik me. Die schaamte is als kind in me getrokken. Ik denk dat ik in het buitenland daarom altijd Engels spreek.”
Het is tijd.
We omhelzen elkaar, het “tot ziens” blijft nog in de straat hangen, maar als Hermann en Silke de hoek om zijn geslagen weten we dat ze voorgoed uit ons leven zijn gewandeld.