Watergateschandaal

Hoe het Watergateschandaal president Nixon tot aftreden dwingt en het wantrouwen tegen de Amerikaanse politiek is ontstaan

Op 9 augustus 1974, in 2024 50 jaar geleden, treedt de Amerikaanse president Richard M. Nixon af. Zijn positie is onhoudbaar geworden als blijkt dat het Witte Huis opdracht heeft gegeven om in te breken in het hoofdkantoor van de Democratische Partij in het Watergate gebouw, om afluisterapparatuur te installeren. Het doel is om de verkiezingscampagne van de Democraten te saboteren. Onderzoek van 2 journalisten van The Washington Post, Bob Woodward en Carl Bernstein, brengen de affaire aan het licht. Het Watergateschandaal heeft ervoor gezorgd dat een groot wantrouwen is ontstaan tegen de Amerikaanse politiek.

Richard Nixon wordt in 1968 verkozen als president van de Verenigde Staten. Tijdens zijn regeerperiode weet hij de betrekkingen met de Sovjet-Unie te verbeteren en gaat hij naar het communistische China om de verhoudingen te normaliseren tussen de landen. Het lukt hem echter niet om zijn belofte om Vietnamoorlog te beëindigen waar te maken, hetgeen ten koste gaat van zijn populariteit. Voor de presidentsverkiezingen in 1972 wordt hij door de Republikeinse Partij wel genomineerd als presidentskandidaat.

Kanuck Letter

Bij de Democraten lijkt de kandidatuur te gaan naar de gematigde senator Edmund Muskie. Hij staat in aanloop naar de verkiezingen meerdere malen voor op Nixon om president te worden. Maar tijdens diens campagne gebeuren vreemde dingen: het lijkt alsof de Republikeinen de strategieën van de Democraten kennen. Muskie krijgt te maken met een Republikeinse lastercampagne van de Committee for the Re-election of the President, gekscherend CREEP (engerd) genaamd, de commissie die zich bezighoudt om Nixon herkozen te krijgen.

Zo verschijnt een nepbrief, die later bekend wordt onder de naam de Kanuck Letter. Muskie zou zich daarin laatdunkend hebben uitgelaten over de mensen, de cultuur en de taal van Frans Canadezen en Frans Canada. Hij en zijn team moeten zich keer op keer verdedigen, terwijl Muskie de brief niet eens heeft geschreven. Ook zijn vrouw Jane wordt belasterd. Zij zou een alcoholist zijn, die zich negatief uitlaat over raciale minderheden. Muskie zou tijdens een toespraak hierover hebben gehuild. Hij stelt echter dat zijn stem is gebroken van woede en dat er geen tranen op zijn gezicht zijn te zien, maar sneeuw.

Het kwaad is echter geschied en de twijfel over de mentale stabiliteit van Muskie rijst. Uiteindelijk wordt George McGovern genomineerd als Democratische presidentskandidaat. Hij is de gewenste kandidaat van de Republikeinen, aangezien de meeste Amerikanen McGovern te links vinden. Nixon wint de verkiezingen uiteindelijk met één van de grootste overwinningen uit de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

Inbraak in het Watergategebouw

Op 17 juni 1972, dus voor de verkiezingen, worden 5 inbrekers aangehouden door de politie in het Watergategebouw in Washington, het hoofdkantoor van de Democraten. Ze zijn er om afluisterapparatuur te plaatsen en documenten te stelen. 4 van hen zijn gelinkt aan de CIA-activiteiten tegen de Cubaanse leider Fidel Castro. De 5e, James W. McCord jr., is hoofd beveiliging van CREEP, dat wordt geleid door John Mitchell, Nixons voormalige procureur generaal. Een dag later verschijnt het verhaal hierover in The Washington Post, geschreven door Carl Bernstein en Bob Woodward. Ze linken nog 2 belangrijke medewerkers aan de inbraak. Het zijn E. Howard Hunt jr, voormalig CIA-medewerker en onlangs toegevoegd aan de staf van het Witte Huis, en G. Gordon Liddy, voormalige FBI-medewerker die werkt voor CREEP.

Liddy blijkt later ook een onsuccesvolle inbraak te hebben gepleegd in het kantoor van McGovern. Ook blijkt later dat de inbrekers al in mei 1972 een 1e inbraak in het Watergategebouw hebben gedaan. Maar omdat de afluisterapparatuur niet goed werkt, moeten ze op de 17e juni terug om een nieuwe microfoon te plaatsen. Met alle gevolgen van dien.

Het gebouw van het Watergateschandaal

Het gebouw van het Watergateschandaal

Deep Throat

De voorlichter van Nixon zegt dat de president geen commentaar heeft op een “derderangs inbraak”. Nixon zou er niets mee te maken hebben, evenals CREEP. Op 23 juni echter beveelt Nixon indirect de FBI het onderzoek naar de inbraak af te zwakken. Dit bevel, geopenbaard in de zogenaamde Nixon Tapes (geheime opnames van telefoonverkeer en gesprekken in het Witte Huis), is het ultieme bewijs dat Nixon vanaf het begin deel uitmaakt van een criminele doofpotaffaire.

Tijdens de verkiezingscampagne van 1972 krijgen Woodward en Bernstein informatie van een anonieme bron, die ze Deep Throat noemen, naar de bekende pornofilm uit die tijd. Ongeveer 30 jaar later wordt bekend dat achter die schuilnaam de adjunct-directeur van de FBI W. Mark Felt sr. zit. Ze komen met bewijzen dat mensen in de directe omgeving van de president betrokken zijn bij de Watergate inbraak. Ook onthullen ze dat die is gefinancierd met witgewassen campagnegeld en dat “de inbraak voortkomt uit een strategie van politieke spionage om Nixon herkozen te krijgen en geregisseerd is door functionarissen van het Witte Huis”. Het Witte Huis doet de onthullingen van Woodward en Bernstein af als een obsessie van een linkse krant, die een vendetta voert tegen de president van de Verenigde Staten.

Het proces tegen de 5 inbrekers en 2 medeplichtigen begint vlak voor de inauguratie van Nixon voor zijn 2e termijn als president. Het doel van het Witte Huis om het schandaal in te perken, blijkt uit de relatief lichte aanklachten. De rechter, John J. Sirica, blijft echter hameren op zaken die niet in de aanklacht worden behandeld, namelijk de financiële en institutionele betrokkenheid van het Witte Huis en de herverkiezingscampagne. Alle betrokken zeggen schuldig te zijn, behalve McCcord en Liddy, die eind januari worden veroordeeld. De strafmaat wordt op 23 maart bepaald.

Nixon wordt gevraagd naar het Watergateschandaal

Onthullingen

De Senaat besluit een commissie in te stellen (The Select Committee on Presidential Campaign Activities) naar de activiteiten tijdens de presidentscampagne van 1972 met de Democraat Samuel J. Ervin als voorzitter. Een onbekende juridisch medewerker van het Witte Huis, John Wesley Dean III, zou toegang hebben gehad tot het onderzoek naar de inbraken van de FBI. Deze onthulling wordt vrijwel onmiddellijk gevolgd door de weigering van de president, onder de claim van ‘executive privilege’, om assistenten zoals Dean toe te staan te getuigen voor het Congres. Ervin zegt daarop dat hij arrestatiebevelen zal uitvaardigen, om ze te dwingen om te getuigen.

Ondertussen probeert Sirica tijdens de hoorzittingen om de aangeklaagden ertoe te brengen openhartiger te spreken over een bredere samenzwering. McCord geeft hem daarop een brief, waarin hij uitlegt dat ze onder druk zijn gezet om schuld te bekennen en meineed te plegen over de betrokkenheid van hogerhand. Op 23 maart 1973 leest Sirica de brief voor in de rechtszaal. Hij deelt vervolgens ongewoon hoge straffen uit aan de betrokkenen, met de mededeling dat, als ze openheid van zaken geven, hun straffen worden verminderd. Hierdoor komen meer onthullingen aan het licht. Zo zou L. Patrick Gray, hoofd van de FBI, mogelijk betrokken zijn bij de doofpotaffaire, zou de International Telephone and Telegraph Corporation (later ITT Corporation), democratische verkiezingen in Chili hebben gesaboteerd en zou Mitchell zich mogelijk hebben bemoeid met de grote effectenfraudezaak van een donor van 250.000 dollar aan de Nixon-campagne.

‘Cultuur van illegaliteit’

Midden april, terwijl Mitchell en andere topmedewerkers worden aangeklaagd, kondigt de president aan dat zijn eigen onderzoek heeft uitgewezen dat “niemand in deze regering, die momenteel in dienst is, betrokken was bij dit zeer bizarre incident”. Op 30 april 1973 houdt Nixon een toespraak voor de televisie, waarin hij het ontslag aankondigt van Dean, 2 van zijn naaste assistentenstafchef H. R. Haldeman, adviseur John D. Ehrichman en procureur-generaal Richard Kleindienst. Hij blijft volhouden onschuldig te zijn en belooft mee te werken aan verdere onderzoeken.

Op 17 mei 1973 beginnen de hoorzittingen van de commissie onder leiding van Ervin. Die worden rechtstreeks uitgezonden op televisie. Er zijn onthullingen over corruptie in het hart van het Amerikaanse machtscentrum. Deze worden gevolgd door ontkenningen van het Witte Huis. Zo blijkt dat in het voorjaar van 1969 de nationale veiligheidsadviseur Henry Kissinger zijn stafleden heeft afgeluisterd. In 1970 zet het Witte Huis een witwascampagne op om favoriete Senaatskandidaten te financieren.

Het Witte Huis lijkt te institutionaliseren wat sommigen karakteriseren als een ‘cultuur van illegaliteit’. Een jonge stafmedewerker genaamd Tom Charles Huston heeft een plan aanbevolen dat uiteindelijk wordt ingetrokken door de president. Hiermee zouden illegale binnenlandse spionage activiteiten van de FBI, CIA en andere inlichtingendiensten worden uitgebreid. Zijn specifieke plan wordt dus afgewezen, maar een zeer vergelijkbare operatie, die Amerikanen leren kennen als de Plumbers (loodgieters), zo genoemd omdat het oorspronkelijke doel is om lekken uit te zoeken, is al snel aan het werk om enkele van dezelfde taken uit te voeren.

‘Saturday Night Massacre’

Maar wat heeft de president geweten en wanneer? Volgens Nixon zelf niets. Op 25 juni 1973 staat Dean voor de onderzoekscommissie. Hij verklaart dat Nixon de drijvende kracht is achter het Watergateschandaal en het in de doofpot stoppen ervan. Velen zijn sceptisch over Deans verklaring. Het schandaal lijkt in een patstelling te raken: het woord van de president tegen zijn voormalige medewerkers. Totdat op 16 juli Alexander P. Butterfield, voormalig stafmedewerker, onthult dat alle gesprekken in de kantoren van de president illegaal zijn opgenomen.

Speciaal aanklager bij het onderzoek in het Watergateschandaal Archibald Cox en Ervin willen de banden beluisteren. Nixon weigert ze te verstrekken op grond van het privilege van de uitvoerende macht en de nationale veiligheid. Sirica beveelt om de banden over te dragen, hetgeen door het Amerikaanse Hof van Beroep wordt bevestigd. Nixon biedt daarop aan om schriftelijke samenvattingen van de banden te overhandigen, in ruil voor de belofte om geen verdere presidentiële stukken meer te vragen. Cox weigert dit en op 20 oktober beveelt de president procureur-generaal Elliot Richardson om Cox te ontslaan. Deze avond wordt bekend onder de naam Saturday Night Massacre (het bloedbad van zaterdagavond). Want Richardson weigert het bevel uit te voeren en neemt ontslag. Ook diens opvolger William D. Ruckelshaus ontslaat Cox niet en hij neemt eveneens ontslag. Uiteindelijk wordt Cox ontslagen door advocaat-generaal Robert Bork.

Accepteer de cookies om dit element te weergeven.

”I am not a crook” en aftreden Nixon

Na aanhoudende protesten zwicht Nixon en belooft de 9 gevraagde banden aan Sirica over te dragen op 23 oktober 1973. Slechts 7 worden daadwerkelijk bij hem afgeleverd. Op één van de banden is 18.5 minuten verwijderd, hetgeen niet per ongeluk kan zijn gebeurd. Nixon geeft op 17 november een persconferentie, waarin hij zich verdedigt tegen de aanklachten. Hij zegt de onderzoeken toe te juichen en dat de mensen het recht hebben te weten of hun president een boef is. Hij spreekt daarop de inmiddels beroemd geworden woorden uit: “I am not a crook” (Ik ben geen boef).

Vanwege de ernst van de aanklachten die zijn gedaan tijdens het onderzoek naar het schandaal, wordt door de House Judiciary Committee, een juridische commissie van het Huis van Afgevaardigden, besloten om een onderzoek in te stellen naar een afzettingsprocedure tegen de president in mei 1974. Op 20 mei beveelt Sirica de overige banden af te leveren aan Leon Jaworski, de opvolger van Cox. 4 dagen later wordt dit door het Hooggerechtshof bevestigd. De House Judiciary Committee besluit in juli over te gaan tot een afzettingsprocedure tegen de president. Op 5 augustus geeft Nixon de overige banden aan Jaworski, waar uit blijkt dat hij betrokken is bij het Watergateschandaal. De steun voor de president verdampt, waarna hij de eer aan zichzelf houdt. Op 9 augustus 1974 treedt hij af. Richard Milhous Nixon is daarmee de enige president die het Witte Huis vroegtijdig heeft verlaten.

Aftreden Nixon na Watergateschandaal

President Ford verleent Nixon gratie

In oktober 1973 moet vicepresident Spiro Agnew aftreden vanwege beschuldigingen van belastingontduiking. De Republikeinse Congresleider Gerald Ford wordt door Nixon benoemd tot vicepresident, zonder dus verkozen te zijn. The Washington Post publiceert op de dag dat hij president wordt een cartoon van Ford met als bijschrift: “I got my job through The Washington Post” (Ik kreeg mijn baan door The Washington Post). In september 1974 verleent Ford aan Nixon gratie voor misdaden die hij heeft gepleegd gedurende zijn presidentschap. Dat wordt Ford door velen kwalijk genomen. Het heeft hem waarschijnlijk het presidentschap gekost in 1976, als hij verliest van de Democraat Jimmy Carter.

Het Watergateschandaal zorgt ervoor dat veel Amerikanen het vertrouwen in de politiek verliezen. De slechte verhouding tussen Democraten en Republikeinen is deels terug te voeren op Watergate. De 2 partijen zijn sinds 1974 niet naar elkaar toegegroeid, integendeel zelfs. Er is een gepolariseerd politiek systeem ontstaan. Voor hun artikelen over het Watergateschandaal ontvangen Bob Woodward en Carl Bernstein de Pulitzer Prize, een belangrijke journalistieke onderscheiding.

(Bron: Britannica.com, Washingtonpost.com, VRT.be, NYTimes.com, NPOkennis.nl, Nu.nl, Courthousenews.com, Wikipedia. Foto’s: ANP)

Geef een reactie